In de jaren tachtig kwam ik wel ereis in Drachten vanwege een aldaar wonende relatie. Drachten was geen wereldstad, maar de jongeren hingen toen al toch behoorlijk te hangen in het niet erg boeiende winkelcentrum. Gelukkig was er een museum. De directeur was er tevens suppoost. Wij moesten per se onze naam in een boek zetten, vanwege de subsidie. Uit de hele houding van de man bleek dat hij de drager was van de gehele Drachtense cultuur. Het museum zelf was een zooitje. Een paar vitrines met scheerapparaten, vanwege de Philpsfabriek die daar was gevestigd. Een minitentoonstelling van een kunstenaar die drie maanden in Drachten had gewoond. Wat postzegels omdat de ontwerper ervan in Drachten was geboren. En voor de rest wat oud meubilair en wat schilderijen. Zelden ben ik zo verkwikt uit een museum gekomen.
Ook herinner ik mij een museum op het Deense platteland. (Als een Nederlandse boer iets archeologisch op zijn land vindt, kijkt hij om zich heen of niemand iets gezien heeft en ploegt verder. Een Deense boer stopt acuut met zijn werkzaamheden en belt direct naar de plaatselijke archeoloog. Elk Deens dorp met meer dan duizend inwoners heeft een museum.) We moesten aanbellen. Bij elke zaal werd voor ons het licht aangedaan en na ons bezoek weer uit. Ook daar hadden ze subsidieproblemen. Zelden zo’n fijne verzameling pijlspitsen gezien.
In het Louvre had je een afdeling Mesopotamische kunst. Die was maar een paar uur per dag open, vanwege gebrek aan subsidie. Je had er prachtige rolzegels en beeldjes. Het bezoek bestond uit een stoffig ouder vriendinnenpaar en een professoraal heertje. En wij dan. Twintigjarig langharig tuig. Geen gedrang voor de vitrines. Op een andere afdeling stonden honderden mensen voor de Venus van Milo. Zelden zo’n lelijk beeld gezien. (Oude grap: Ja Jantje, dat krijg je van dat nagelbijten.)
Vanaf mijn vierde heb ik musea bezocht. Tot mijn twaalfde aan de hand van vader, later alleen. In 1963 was er een grote overzichtstentoonstelling van Wassily Kandinsky in het Gemeentemuseum Den Haag. Mijn vader was er ook, maar we bezochten de expositie zelfstandig. Het maakte een verpletterende indruk. Die man had alles voor mij geschilderd! Misschien ook wel voor die anderen die er rondliepen, maar eigenlijk toch voornamelijk voor mij. De schilderijen hadden een enorm zuigende werking. Ik begreep het niet, als kunst sowieso te begrijpen valt, maar het was groter dan ikzelf en ik wilde er bijhoren.
Een paar jaar geleden was er in Boijmans een tentoonstelling over Jeroen Bosch. Een echte publiekstentoonstelling, zodanig dat ik mensen haast moest wegvloeken om mijn vriendin, die niet zo groot is, iets te kunnen laten zien. De educatieve kant was overvloedig aanwezig en wat waren we blij toen we er weer uit waren. Het leek op een van de schilderijen van Bosch: een stoet van veroordeelden in de hel. Doordat het donker was (spannend!), moest je oppassen niet te struikelen over de abusievelijk meegenomen kinderen. Een gruwelijk tafereel.
Het lijkt wel of musea tegenwoordig alleen voor de jeugd bedoeld zijn. Alles moet interactief zijn en een speurtocht is een conditio sine qua non. De aanwezige computers zijn door de jeugd bezet of vernield. Als je een rustig uur uitgezocht meent te hebben, dan loopt er wel een schoolklas rond, geleid door een wanhopige educatief medewerkster en een dito docent.
Bij een goed museum moet je aanbellen. Er zijn weinig bezoekers. Men spreekt alleen gedempt. Informatie wordt gegeven via discreet opgestelde bordjes. Eventuele kinderen worden ieder begeleid door een volwassene. Er is geen speurtocht. Men geniet of is minimaal geboeid, alleen door de kracht van het geëxposeerde. De suppoost is de directeur.
Nog geen reactie, laat uw stem beneden horen!