Ik ben keurig opgevoed, dat wil zeggen dat ik met mes en vork moest eten en met twee woordjes moest spreken. Op een vraag volstond nooit een simpel ja of nee, maar het was ’ja, meneer’ en ‘nee, mevrouw’. Je ouders en alle andere volwassenen sprak je aan met u. Ik had een oom die maar negen jaar ouder was dan ik en die ik met zijn voornaam aansprak. Dat was een zeldzaamheid; in mijn klas van de lagere school was een jongen die een oom had die jonger was dan hij en die hij met u moest aanspreken.
Toen ik in mijn rebelse jaren kwam, besloot ik mijn ouders te gaan tutoyeren. Ik had daar een theorie bij: als ouders en kinderen met elkaar als vrienden konden omgaan, zag de wereld (in ieder geval de mijne) er een stuk beter uit. Mijn moeder vond dat een goed idee. Mijn vader gedoogde het, maar als hij kwaad op mij was, beval hij mij hem met u aan te spreken. Ik ben allergisch voor bevelen.
Er is en andere theorie die zegt dat ‘u’ respect uitdrukt. Nu respecteer ik niemand van nature. Dat zit niet in mijn DNA. (Dit is een moderne truc om aan te geven dat je er niets aan kan doen. Ik hoorde laatst iemand beweren dat koekjes bakken niet in haar DNA zat. Iemand die kan aantonen waar het koekjesbakkengen zit, zal ik voortaan met u aanspreken.) Ik had al op vroege leeftijd door dat er bij volwassenen een zeer groot contingent aan halve zolen en nitwitten rondliep. En bovendien: hoe kan je iemand respecteren die je niet kent? Ik heb respect voor sommige vaardigheden, zeker als ik die ook had willen hebben zonder er moeite voor te hoeven doen, bijvoorbeeld prachtig trompetspelen, het verzorgen van geestelijk mindervaliden zoals kinderen en dementen en onterecht vervolgden laten onderduiken. Dat wil niet
zeggen dat ik die personen als geheel respecteer. En ik kijk zeker niet tegen ze op. Daar staat tegenover dat niemand tegen mij hoeft op te kijken.
Ik kan mij nog herinneren dat ik, midden twintig, voor het eerst werd aangesproken door een jongere met ‘meneer’. Ik schrok me te pletter. Ik voelde me ontmenselijkt. Ik was geen persoon meer, maar ik had een positie. Er was een afstand geconstateerd. Als ik in een informele situatie door een jongere die qua leeftijd mijn kleinkind zou kunnen zijn, met u wordt aangesproken, voel ik mij ongemakkelijk. Door ‘u’ voel ik mij afgewezen. Ik hoor dan eigenlijk ‘ouwe lul’ en dat ben ik natuurlijk ook, maar dat wil ik niet weten. Maar als ik niet aan iemand ben voorgesteld, zoals een caissière of Ikea, prefereer ik de u-vorm. Artsen spreek ik aan met jij, zeker als ze jonger zijn dan ik en dat zijn ze tegenwoordig vrijwel allemaal. Ik probeer ze ook over te halen mij ook te jijen, want ik denk dat ze dan meer hun best doen. Dat zal ongetwijfeld onzin zijn, maar zo voel ik dat. Ik wil er geen gewoonte van maken, maar soms heb ik ook wel eens een gevoel.
Ali B. ligt meestal buiten mijn beoordelingsvermogen, maar toen hij op de tv Balkenende tutoyeerde, hield ik even van hem. Men vond dat onbeleefd, maar hij probeerde juist een kloof te overbruggen. U is afstand, jij is dichtbij. Als ik tegen intimi ‘u’ gebruik is dat altijd ironisch. Ik heb een mede-ironische vriend. Mailsgewijs spreken wij elkaar aan met ‘doorluchtige’ of ‘hoogedelgestrenge’. Het formele onderstreept dan juist het intieme.
En tegen mijn lezers is het altijd u. Voor mij zijn een heleboel jijen een grote U. Begrijpt u?
Nog geen reactie, laat uw stem beneden horen!