Kleine geschiedenis van mijn denken

“Loop niet achter me aan, ik zal misschien niet leiden. Loop niet voor me uit, ik zal misschien niet volgen. Loop gewoon naast me en wees mijn vriend.”          Albert Camus

 

Na mijn dertigste ging het met mij de verkeerde kant uit: ik begon systematisch na te denken. Daarvoor dacht ik weleens wat, het is moeilijk te vermijden, maar veel consequentie zat er niet in. Filosofie en testosteron gaan slecht samen. Toen ik de ergste wilde haren was kwijtgeraakt, probeerde ik mijn eigen denken stelselmatig te onderzoeken. Meer nog, ik probeerde mijzelf te begrijpen en daarin probeerde ik zo zuiver mogelijk te denken.

Ik kwam erachter dat achter elke gedachte een andere zat. En daarachter weer een. Ik probeerde mezelf te fileren. Ik zocht naar een eenheid, een essentie, de waarheid. En daar kwam nog bij dat ik emoties ook als gedachten opvatte. Ik kwam erachter dat achter elke gevonden ‘waarheid’ een andere zat. Ik begon mijzelf een beetje gek te denken. Ik stond filosofisch nog in mijn kinderschoenen.

In de vorige alinea staat dertien keer het woord ‘ik’. Zonder een ‘ik’ is denken nogal moeilijk, maar het staat het filosofisch denken ook zeer in de weg.Op mijn vijfde had ik al door dat de buitenwereld, dus alles wat ik niet was, boos was en mij probeerde te dwingen tot handelingen die ik niet zelf had bedacht. Dat was nog geen heldere filosofische gedachte, meer een karakterfout. Er waren een paar methoden om deze dwang te vermijden of op zijn minst te kanaliseren. De eerste was heel simpel: driftig worden. Dat bleek al snel bij ons thuis geen goede methode, want mijn vader was ook een driftkikker. Op het schoolplein kan drift soms goede resultaten opleveren en ook iemand als Kadhaffi heeft er tijdelijk aardige vruchten van geplukt, maar je moet er toch mee oppassen, met die driftbuien. De tweede methode om mij tegen de buitenwereld te beschermen was het woord. Met vriendelijk gestelde vragen over het hoe en waarom van hun opdrachten kun je volwassenen redelijk manipuleren. Het werkte zeker bij mijn moeder en ook bij een aantal leerkrachten. Bij anderen wekte het grote irritatie. Het geeft geen pas als een kind een volwassene zichzelf laat tegenspreken.

Achteraf bleek dat deze manier van vragen stellen door Socrates was ontwikkeld. Mensen hebben de neiging ideeën van anderen over te nemen zonder ze te testen. Als je die mensen met zachte dwang deze ideeën laat onderzoeken door de juiste vragen te stellen en ze zelf te laten ontdekken dat die ideeën twijfelachtig zijn, heb je misschien iets bereikt. Maar in plaats van je dankbaar te zijn, vinden ze je een irritante kwast. Socrates werd tot de doodstraf veroordeeld.

Het is gemakkelijk aan te tonen dat de zelfbenoemde kampioenen van het vrije woord alleen hun eigen vrije woord beogen. De PVV is eigenlijk de PVVPVV, de partij voor de vrijheid van de partij voor de vrijheid. Je kunt dit aantonen zoveel je wilt, maar het zal niets uitmaken. Mundus vult decipi, ergo decipiatur. De wereld wil bedrogen worden, laat ze dan ook maar bedrogen worden. Toegeschreven aan de zestiende-eeuwse Paus Paulus IV. Nog steeds actueel, zoals dat heet.

Een van de mooiste boeken die ik ooit gelezen heb, is Franny and Zooey van J.D. Salinger. Franny, een meisje van begin twintig, zegt op een gegeven moment: “Ik zat daar maar en uiteindelijk stond ik op en begon teksten van Epictetus op het schoolbord te schrijven. Ik schreef het hele bord vol – ik wist niet eens dat ik me zoveel van hem kon herinneren. Ik veegde het weer uit – godzijdank – voordat er mensen binnen kwamen. In ieder geval was het kinderachtig van mij – Epictetus zou me er absoluut om gehaat hebben.” Toen ik deze passage las, had ik nog nooit van Epictetus gehoord. Boeiende teksten krijg je op het gymnasium nooit te vertalen. Maar als Franny, dus Salinger, zegt dat Epictetus belangrijk is, is het zaak om fluks naar de bibliotheek te rennen. Van al het bestaande hebben wij sommige dingen in onze macht. Andere niet. In onze macht hebben wij onze meningen, ons streven, onze begeerte en afkeer. Al deze dingen kunnen wij zelf bewerkstelligen.

Het lichaam hebben wij niet in onze macht. Ook bezit niet of aanzien en ambten. Kortom, alles wat niet ons eigen werk is. Weet, dat de dingen die wij in onze macht hebben van nature vrij zijn. Zij kunnen niet gehinderd of belemmerd worden. Doch datgene wat wij niet in onze macht hebben, is krachteloos, onderworpen, vol belemmeringen en vreemd aan ons wezen.

(vertaling School voor Filosofie, Amsterdam)

Dit zijn de eerste twee alinea’s van het Encheiridion, het Handboekje (in het Engels vertaald met the Manual). Dat liegt er niet om. Hij bedoelt dat je de feiten niet kunt veranderen, wel de manier waarop je er naar kan kijken. Die man leefde van zo’n 50 tot 120 na Christus. Hij heeft zelf niets geschreven, net zoals Socrates, maar zijn leerling Arrianus heeft 53 citaten van Epictetus tot dit Handboekje samengesteld. Leve Arrianus!.

Een van de nare dingen van het leven is dat wij onszelf niet kennen. We doen maar wat en naderhand bedenken we waarom. En mochten we eens van te voren bewust en langdurig nadenken over een vermeend moeilijke beslissing, dan geeft dit volstrekt geen garantie dat die beslissing de juiste is. Het is mij vroeger wel eens opgevallen dat nadenken en op de achterpoten lopen evolutionair een jonge uitvinding is. Er zijn veel mensen die slecht lopen en dat nadenken is ook niet ieders werk.

De stoïcijn Epictetus is de filosoof van het praktische denken. Hij gelooft dat je met denken alle levensnarigheden kunt oplossen. Ik zou het graag met hem eens zijn, maar ik heb mijn twijfels. Maar als richtsnoer voor een niet te zwaar leven is hij zeer bruikbaar. Hij houdt de lezer voor dat het natuurlijk geweldig is om de Olympische Spelen te winnen. Maar dan somt hij op wat je er allemaal voor moet doen en laten: veel trainen en je allerlei genoegens ontzeggen. ‘Vervolgens moet ge tijdens de wedstrijd in het strijdperk treden en de kans bestaat dat uw arm uit de kom schiet, dat ge uw enkel verzwikt, dat ge veel zand binnenkrijgt, geslagen wordt en daarbij wordt ge dan nog overwonnen. Doe pas mee aan de Spelen nadat ge dit alles eerst overwogen hebt, indien ge dan nog wilt.’ De schat! Doe pas iets als je de nadelen van die daad onder ogen ziet.

We hebben het mooiste speelgoed ter wereld gekregen: de menselijke hersenen. Alleen is vergeten er de gebruiksaanwijzing bij te doen. Ons leven kunnen we besteden die te schrijven. Om ons op weg te helpen, kan het nuttig zijn de gebruiksaanwijzingen van anderen te lezen. Daar zijn er veel van en dus spreken ze elkaar tegen. Dat is niet erg, maar wel verwarrend. Lees er dus niet teveel. Je hebt mensen die zich tot één boek beperken. Dat is meestal een religieus boek. Jammer alleen dat dat soort boeken voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Er zijn twee basismethoden om te redeneren. De meest voorkomende is de inductie. Van het specifieke naar het algemene. Door het opstapelen van waarnemingen wordt een wet geformuleerd. Stel dat we als hobby het uitrukken van bomen hebben. Telkens als we zo’n houtplant uit de bodem hebben gehaald, zien we wortels. Dat zou ons tot de conclusie kunnen brengen dat alle bomen wortels hebben. Als we dan als regel opstellen dat alles wat meer dan vier meter hoog is, één houtige stam heeft en wortels aan de onderkant heeft een boom is, hoeven we de wereld niet geheel te ontbossen. We hebben een begrip gedefinieerd. Scherpslijpers zullen de vraag stellen of een houtige plant van 3,95 meter geen boom is. Die mensen hebben aangetoond dat definities niet exact zijn. Gefeliciteerd. Probeer nu te definiëren wat een mens is. Succes!

We nemen een hoop dingen aan voor waar. Bijvoorbeeld dat drinken onze dorst zal lessen. Maar bij de eerste slok benzine weten dat deze aanname niet geheel correct is. Niet elke vloeistof lest onze dorst. Maar ik kan me gemeenschappen voorstellen waar de enige vloeistoffen water, urine, melk en bloed zijn. Daar klopt het wel. Tenminste, tot iemand een slokje dollekervelsap neemt.

Met inductie moeten we dus oppassen. Toch zijn we constant met inductie bezig. We nemen iets waar en nog een paar dingen die er op lijken. Automatisch wordt er in ons hoofd een regel gemaakt. Na een paar keer spontaan huilen bij narigheid bemerkt een kind dat dat positieve aandacht oplevert. Sommige kinderen hebben al snel door dat je ook kunt huilen zonder beleefde narigheid en dat het een goed manipulatiemiddel is. Ons leren gaat grotendeels via inductie.

We hebben ook deductie. Van het algemene naar het specifieke. Laten we aannemen dat regen altijd nat is. Daaruit volgt dat als wij met onbedekt hoofd in de regen gaan staan ons hoofd nat wordt. Dat is altijd zo. Deductie is een veiliger manier van redeneren dan inductie. Mijn hoofd wordt nat, dus sta ik in de regen, dat is inductie. Maar helaas stond u onder de douche. Het vervelende van deductie is dat de aannames moeten kloppen. En u moet ook logisch kunnen denken. De redenering dat iedereen die in de regen loopt nat wordt, is niet waar. Met mijn waxjas aan en mijn leren hoed op, word ik niet nat. En wat dacht u van paraplu’s? Maar als je lijfbedekking en antiregenparafernalia meerekent als horend bij een persoon, klopt de redenering weer wel.

Ik heb lange tijd een soort waarheidsmanie gehad. Dat is erg lastig, verwant aan de zuiverheidsmanie. Hoe weet je wanneer iets waar is? De normale manier is zoeken naar verificatie. Je hebt een theorie en je zoekt naar feiten om die theorie te versterken. Elke keer weer een boom uit de grond rukken. Ik ben behept met een sterk ontwikkelde scepsis. Zogauw ik ergens een bewering hoor of lees, denk ik al snel: ja, dat zal wel. Is die aanname wel ergens op gebaseerd of moet ik de beweerder alleen maar geloven op zijn mooie ogen?

Op gegeven moment kwam ik aanraking met de ideeën van Karl Popper (1902-1994). De omstandigheid waarin dat gebeurde, is uit mijn hoofd gegleden. Popper had niet zo veel op met inductie als wetenschappelijke methode. Hoe je ook zoekt naar feiten die een theorie staven, je weet nooit of je er voldoende hebt. Popper vond dat het kenmerk van een wetenschappelijke theorie de falsificeerbaarheid is. Stel dat ik als theorie heb dat alle politici intelligent zijn, dan lijkt mij het bestaan van Sietse Fritsma voldoende om de stelling te weerleggen. De stelling is dus onwaar, maar wel wetenschappelijk. Maar mocht worden aangetoond dat Fritsma een IQ van 101 heeft, dan krijgt de stelling een hogere corroboratiegraad, zoals Popper dat noemde. De theorie heeft een hogere versterkingsgraad, maar hoeft nog steeds niet waar te zijn.

Ik doe hier een bekentenis: ik heb nog nooit een boek van Karl Popper gelezen. Mijn kennis over ’s mans theorieën heb ik uit wat artikelen hier en daar bijeengeschraapt. Toch heeft die falsificatietheorie mijn leven beslissend beïnvloed. Een vroegere vriend van mij zei eens dat voor hem de wereld gemaakt was om er theorieën over te bedenken. Deze hobby heb ik ook. Ik heb overal wel een mening over. Dat is een relatief onschadelijk tijdverdrijf. Maar zogauw een theorie – dat is een gerationaliseerde mening – bij mij heeft postgevat die consequenties kan hebben buiten mijn eigen denkwereld, zal ik proberen mijn eigen ideeën aan te vallen, zeker als die negatief zijn. Als ik iemand sympathiek vind, ga ik daar niet al te veel over nadenken. Maar als ik iemand onsympathiek vind, zal ik proberen te bedenken waarom ik daarin gelijk heb. Dat kost nooit veel moeite. Daarna zal ik proberen aan te tonen waarom ik ongelijk heb. Dat kost soms meer moeite. Maar het loont wel. Op zijn minst geeft het jezelf een gevoel van wijsheid.

Een denker van wie ik alles gelezen heb wat in vertaling verkrijgbaar is, is Albert Camus. Dat is de schuld van mijn leraar Frans op het gymnasium, Theo Steens. De man hoorde eigenlijk thuis op de universiteit en ik heb altijd de indruk gehad dat het lesgeven aan een stelletje pubers hem zwaar viel. Wij hadden in de klas een perfecte pispaal, Harold S. Hij was sloom, zag er niet uit en zijn oudere broers, die ook bij ons op school gezeten hadden, waren allemaal briljant. Sommige leraren hielden hem dat ook voor. Harold was niet briljant. Hij werd dus door sommigen gepest. Prikken met een passer, dat soort ongein. Op gegeven moment gebeurde zoiets in de les van meneer Steens. Hij vroeg Harold om wat verse krijtjes te halen. Normaal werd dat gevraagd aan de beste leerling. Toen Harold het lokaal had verlaten, begon meneer Steens tegen ons te fulmineren. Of wij weleens van fascisme hadden gehoord. Dat ons gedrag daar verdomd veel op leek. Dat pestkoppen behoorden tot de laagste regionen van de mensheid. Dat allen tegen één misselijkmakend gedrag was. Wij waren allen doodstil. Zelfs de opperpestkop leek onder de indruk. Nu nog beschouw ik meneer Steens als een held.

Meneer Steens had ingezien dat het onnuttig was om de laatste les voor de vakantie te besteden aan de passé défini of de subjonctif. Hij begon in plaats daarvan te vertellen over wat hem werkelijk interesseerde: het existentialisme en het absurdisme. Er waren drie of vier jongens die deze interesse probeerde te begrijpen. De rest mocht iets voor zichzelf gaan doen, als ze maar niet stoorden. Hij sprak met bevlogenheid over zijn helden: Sartre en Camus. De inhoud van zijn betogen kan me ik niet meer herinneren, en waarschijnlijk begreep ik amper waar hij het over had, maar ik voelde wel dat ik bij die geheimzinnige wereld van het denken wilde horen.

Ik stortte me dus op Sartre en Camus. Met Sartre had ik het al snel gezien. Die had Duitse warhoofden als Heidegger en Husserl gelezen en daar probeerde hij nog een schepje bovenop te doen. Dikdoenerij. Camus was anders. Hij was natuurlijk op de eerste plaats schrijver, die boeken schreef over eenlingen in een vijandige omgeving. Zijn eerste roman heette De Vreemdeling, dat zegt genoeg. Maar hij was ook essayist. Hij schreef de mythe van Sisyphus.In de tijd waarin de meeste kinderen aan het puberen zijn, probeerde ik de zin van het bestaan te ontdekken. Ik had inmiddels het katholieke geloof verlaten en flirtte een tijdje met het boeddhisme, maar ook dat was geen gelukkige relatie. Het verlaten van het geloof der vaderen is geen sinecure. Als je beproefde zekerheden de deur uitdondert, blijft er veel onzekerheid over. En op die leeftijd heb je veel behoefte aan zekerheid.

Toen begon ik dus Sisyphus te lezen. De eerste zinnen luiden: ‘Er bestaat maar één werkelijk ernstig filosofisch probleem: de zelfmoord. Oordelen of het leven wel of niet de moeite waard is geleefd te worden is antwoord geven op de fundamentele vraag van de filosofie.’ Als god dood is – en dat was hij voor mij – waar kun je je dan nog op beroepen? Je zoekt naar duidelijkheid, eenheid, betekenis en de wereld om je heen is pure chaos. Dat botst. Dat kan tot waanzin leiden. Hoe moet ik leven als alles onzeker is? De zelfmoordenaar ontsnapt. Maar als je die optie om wat voor redenen dan ook afwijst en religie een gepasseerd station is, wat dan? Dan rest alleen nog de absurditeit.

Camus noemt vier prototypen van de absurde mens: de Don Juan, de toneelspeler, de veroveraar en de kunstenaar. Don Juan heeft hartstochtelijk lief, zonder hoop op de ware liefde. De acteur leeft vele levens, maar het zijn de levens van anderen. De veroveraar of avonturier verzet zich tegen de goden. En die kunstenaar, ach die kunstenaar. Volgens Camus de ideale absurde mens. Iemand die het leven maakt en beschrijft.

Het hoofdstuk over Don Juan heb ik vele malen aan mensen voorgelezen. Ik dacht dat het over mij ging. Dat heb je wel eens. Ik dacht ook dat Otto e mezzo (8½) van Fellini over mij ging.

Ik lees geen filosofen meer. Ik raak niet meer in de war van de chaos. Ik heb er vrede mee dat het leven geen zin heeft. Ik beschouw elke theorie als voorlopig. Ik ben wellicht een popperiaanse absurde stoïcijn.

Mijn lichaam is het voertuig van mijn hoofd.

Rubriek(en): De Mens, MissiveTags: , , , ,

Nog geen reactie, laat uw stem beneden horen!


Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Reactie *
Name *
Email *
Website

Let wel!

Natuurlijk kunt u op dit artikel reageren. Helaas kijken wij eerst of uw reactie voldoet aan onze eigenzinnige maatstaven voor stijl en inhoud. Wij schuwen de kritiek niet, mits goed geformuleerd en onderbouwd. Ook sluiten wij een weerwoord niet uit.

Alvast bedankt.