Gestold verleden

Lang geleden was ik eens op bezoek in het ouderlijk huis van mijn toenmalige bloedsbroeder Robbie. We logeerden daar een paar dagen omdat zijn ouders afwezig waren. Dat deed je toen in die tijd. De ouders waren niet onbemiddeld. Ze hadden een douche waarbij je een soort ring om je heen kon zetten die je dan van alle kanten besproeide. Ik haat douchen, maar dit vind ik een aanvaardbare oplossing. De ring was verstelbaar zodat mijn hoofd droog kon blijven. Ik heb daar mijn eerste computerspelletje gespeeld. Tevens ook mijn laatste. Maar het mooiste was dat Robbie ons oude achtmillimeterfilmpjes in kleur liet zien waarin hij als kleine broekeman figureerde. Hij was de eerste die ik kende die een blijk van zijn verleden had dat bewoog.

Mijn vader was een niet onkundig fotograaf. Met zijn tweeoogspiegelreflex van Voigtländer maakte hij fraaie composities. Hij had tenslotte een jaar op de kunstacademie gezeten. Op sommige van die foto’s kom ik voor. Ik zie een statische zwart-witafbeelding van een kleuter waarin ik mezelf amper herken. Als ik onwetend die foto’s nu voor het eerst zou zien, zou ik niet weten dat ik het was.

Mijn vader vond fotograferen eigenlijk teveel gedoe, dus mijn jeugd is slecht vastgelegd. Er zitten grote gaten in mijn jeugd, beeldtechnisch gezien. Ik groei met sprongen. Op het ene moment ben ik een knaapje dat vriendelijk in de lens blikt en het volgende moment ben ik een serieus type met een aankomend snorretje. In de tussentijd is er dus iets gebeurd. Mijn complete uiterlijk  is veranderd. Natuurlijk nam mijn innerlijk het voortouw, maar dat is niet geregistreerd. En ik heb nooit de noodzaak gevoeld om dagboeken te schrijven. Ook miste ik daar de discipline voor.

In de jaren zeventig begon ik zelf te fotograferen. Ik had daarvoor wel eens een boxcamera gehad. Zo’n rechthoekig doosje met een vaste lens die zorgde dat alles verder dan drie meter scherp was. Ik was er niet fanatiek mee. Maar toen ik van een vriend zijn oude Practica kreeg en een prachtige vriendin had, ontwaakte het fotobeest in mij. Ik fotografeerde haar in diverse staten van ontkleding. Beschaafd erotisch met mooie lichtvallen. De damesborst als esthetisch object, zoiets. Mijn broer woonde op Zuid in een piepklein huisje in de vorm van een taartpunt. Daar had ik voor hem een bar getimmerd. De bedoeling was dat zijn vrienden aan de andere kant van de Maas hem regelmatig zouden opzoeken om aan de bar een glaasje te drinken. Dat gebeurde heel weinig omdat voor een Rotterdammer van Noord het oversteken van de Maas een zware psychische wissel op hem trekt. Mijn broer fotografeerde ook en hij had zelfs een vergrotingsapparaat gekocht met de bijbehorende bakken, tangen, lichten, klokken en dat soort dingen die bij een doka horen. Die bar bleek een uitstekend meubel te zijn om het vergroten te vergemakkelijken. Als hij naar zijn werk was kon ik in zijn huis mijn fotowerk doen. Het was altijd weer een wonder als het belichte papier langzamerhand in de ontwikkelbak een echte foto werd.

Er is dus haast geen foto van mijzelf in die tijd. Ik stond aan de verkeerde kant van de camera.

Sinds de middeleeuwen zijn er kunstenaars geweest die zichzelf afbeeldden: het zelfportret. Er is een prachtige film van Bert Haanstra waarop hij een aantal zelfportretten van Rembrandt achter elkaar heeft gezet. Je ziet hem langzamerhand verouderen. Een zelfportret was in die tijd een ingewikkelde zaak. Je had bijvoorbeeld een spiegel nodig en die waren toen uitermate kostbaar. Maar als je die spiegel eenmaal had, dan kon je zoveel zelfportretten maken als je wilde.

Tegenwoordig maakt iedereen, nu ja, vele mensen, meestal jongeren, heel veel zelfportretten. Dat is goed noch slecht. Het gebeurt. Nu hebben die jongeren het probleem dat ze ook oud worden. Gelukkig weten ze dat nog niet. Maar ik heb het idee dat hun ouderdom anders zal zijn dan de mijne. Als de cloud maar mee zal groeien. Ik heb nu ongeveer een kleine halve tera aan geheugen in de cloud. Als zij op hetzelfde tempo doorgaan als nu, hebben ze na veertig jaar peta’s of misschien wel exa’s. Voor alle duidelijkheid: die opvolgende voorvoegsels duiden op steeds een factor duizend groter.

Als we alles vastleggen, is er geen ruimte meer voor de fabel. Dat mannetje van voor en na het snorretje, daar ligt een wereld tussen. Ik heb geen flets benul hoe ik van onschuldig naar skeptisch ben gekomen. Ik heb dat niet vastgelegd en anderen hebben dat ook niet gedaan en als ze dat wel hebben gedaan zijn ze dood. Ik heb geen vorige generatie meer.

Laatst las ik een brief die ik dertig jaar geleden aan mijn huidige liefde geschreven heb. Sommige relaties maken sprongen. Het was een brief van mij, maar ook van iemand anders. Een lieve blaaskaak, zoiets. Ik herkende die brief als van mezelf. Ik ben godsnakend veranderd sinds die tijd, maar er blijkt iets te zijn dat nog steeds hetzelfde is.

Misschien heeft u het niet, maar ik vraag me vaak af hoe het nu gekomen is dat ik ben zoals ik ben. Het is een zinloze vraag. Slaat nergens op. Ik kan er toch niks meer aan veranderen. Maar er is naar mij gekeken. Er zijn foto’s van mij gemaakt. En de vastlegger bepaalt de vastgelegde. Mijn mooie vriendin van lang geleden kan zien dat die borst van haar nog steeds esthetisch is.

Laten we dingen vastleggen. Desnoods in de cloud stoppen. En als niemand u fotografeert, doe het dan maar zelf.

 

Rubriek(en): De MensTags: