Buck

Op 17 januari 1960 kwam Buck in ons leven. Hij kwijlde, sprak geen Nederlands en was twee jaar en duidelijk verwaarloosd. Buck was een boxer. Mijn moeder en vader hielden wel van beesten en toen mijn zevenjarig broertje eens de wens uitsprak dat hij graag een hondje wilde, leek het hun een goed idee om ons toen nog redelijk gelukkig gezin uit te breiden met een inwonende viervoeter.

Pedagogisch zou het natuurlijk verantwoord geweest zijn mijn broer het beest te laten uitzoeken, maar mijn moeder ging met haar moeder naar het asiel. Daar kostte een hond maar vijftien gulden en zo rijk waren we ook niet. In 1960 was heel Nederland nog behoorlijk arm, dus wij vielen niet zo op. Tegenwoordig kost een beetje hond zo’n 750 euro, maar ze zijn niet vijftig keer zo leuk geworden. Maar dit terzijde. Mijn moeder was dus in het asiel en die boxer met zijn kapotte poten en zijn kwijlende bek leek haar wel wat. Mijn moeder hield wel van aparte types. Ze hield ook erg van mij. Hoe meer mijn oma riep dat haar dochter dat mormel toch niet moest nemen, des te meer raakte ma overtuigd van haar keuze. Ik heb het eigenwijze niet van een vreemde. Toen mijn broer de hond zag, verbleekte hij. Normaal was hij slechts onder zware bedreigingen in bed te krijgen, maar die avond ging hij uit zichzelf vroeg naar bed. De arme jongen was doodsbang voor het beest. Het duurde een maand voor hij zijn angst overwonnen had.

Buck was een dominante reu en hij was nooit met enige opvoedkundige methodes van een Martin Gaus in aanraking gekomen. Hij kende geen enkele discipline en was agressief tegen vreemden. Hij was zelfs voor een boxer erg lelijk, had kromme voorpoten en een brede gespierde borstkas. Hij had nooit een prijs kunnen winnen. Wij waren dol op hem. Niets gaf een zo’n veilig gevoel als samen met Buck op bed te liggen en hem wat verhalen te vertellen. Hij was een goede luisteraar en kon heel meelevend diep zuchten. Uitlaten lag iets anders. Zelfs met de meest martelende halsbanden om zijn nek trok hij je voort. Alleen door zwaar achterover te leunen kon je hem ervan weerhouden onder een auto te lopen of een andere hond aan te vallen.

Hij hield niet zo van andere honden. Met één uitzondering: Cora. Cora was een meisjesboxer en zij vervulde Buck met een voor zo’n woeste hond belachelijke verliefdheid. Zelfs het uitspreken van haar naam maakte hem uitzinnig. Toch, als ze samen speelden, ging hij dan opeens met zijn rug naar haar toe zitten. Alsof hij de emoties niet aankon. Het is nooit tot een huwelijk gekomen. Buck had een enorme hekel aan blonde dames met petticoat en bril. In die tijd was er een epidemie van dat soort. De verloofde van mijn jongste oom had het ongeluk een dergelijk uiterlijk te hebben en bij bezoeken moest Buck worden opgesloten. Als ze eenmaal zat, werd hij voorzichtig in de kamer gelaten. Hij heeft haar voor zover ik weet nooit gebeten, maar hij had een ander eigenzinnig trekje: de petticoat nodigde hem uit om op onderzoek uit te gaan. In zeer beperkte kring werd hij de kruizenduiker genoemd. Toen ik al wat ouder was, liet ik hem wel eens aan mijn handen ruiken, nadat er een vriendinnetje op mijn kamer was geweest. Zijn ogen werden dan troebel en hij begon nog meer te kwijlen dan gewoonlijk. De afstand tussen mens en hond is niet zo groot.

We hebben moeten leren pitbulls eng te vinden. Als hun oren niet gecoupeerd zijn, hebben ze een redelijk beschaafd uiterlijk, hoogstens een beetje bouwvakkerig. Onze Buck had een afschrikwekkend uiterlijk van zichzelf. Dat werd versterkt doordat al het getrek aan de riem bij hem een soort vervaarlijk gereutel veroorzaakte. Een enkele keer haalden we hem als hulptroeper erbij als wij een conflict met buurtkinderen niet op eigen kracht konden winnen. Alleen al de aanblik van deze Hound from Hell deed onze belagers op de vlucht slaan. Dat kwam goed uit, want als Buck al buiten iets aanviel, het was nooit op ons bevel. Mijn herinneringen aan Buck zijn fragmentarisch. Iets dat niet verandert, laat niet zoveel sporen na. Een hond is altijd dezelfde en dat maakt hem tevens erg betrouwbaar. Soms, na een nacht niet slapen, nam ik hem wel eens mee naar het bos, ‘s ochtends om vier uur. Ik bond een lang touw aan zijn halsband en om mijn middel, zodat hij kon rondlopen en ik mijn handen vrij had, alleen weet ik niet meer waarom.

Honden worden niet oud en zeker boxers niet. Zijn nieren werden slecht en hij begon midden in de kamer te plassen. Er werd besloten hem te laten afmaken. Wederom was het asiel de goedkoopste oplossing. Alleen: wie moest hem daarheen brengen? Mijn vader moest natuurlijk naar zijn werk, dus die viel af. Mijn broer was te jong. De smoes van mijn moeder kan ik mij niet meer herinneren. Ik dus. Ik wist dat ik dat ik deze ultieme daad niet in mijn eentje kon uitvoeren, dus ik vroeg drie vrienden om met mij mee te gaan. We gingen per bus naar het asiel dat aan de andere kant van de stad was gelegen. We stapten het kantoortje binnen en ik zei dat ik mijn hond wilde laten afmaken. De redenen die ik gaf, leken acceptabel te zijn. Ik had een keuze: ofwel Buck zou met andere honden tegelijk vergast worden ofwel hij werd direct afgemaakt, maar dat was wel wat duurder. Ik koos voor het laatste en er was nog een fractie van bravoure in mijn stem. Ik betaalde en Buck werd meegenomen. Zijn halsband hield hij om. De riem nam ik mee. Buiten liep ik volstrekt verdwaasd in het zonlicht, ernstig twijfelend aan deze daad. Ik denk dat ik heel erg hard met de riem tegen een muur geslagen heb. Ik huilde en nu ik dit schrijf, haast veertig jaar later, weer een beetje.

Rubriek(en): De Mens, MissiveTags: , ,

Nog geen reactie, laat uw stem beneden horen!


Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Reactie *
Name *
Email *
Website

Let wel!

Natuurlijk kunt u op dit artikel reageren. Helaas kijken wij eerst of uw reactie voldoet aan onze eigenzinnige maatstaven voor stijl en inhoud. Wij schuwen de kritiek niet, mits goed geformuleerd en onderbouwd. Ook sluiten wij een weerwoord niet uit.

Alvast bedankt.