Begrip

Zoals zoveel kinderen wilde ik vroeger alles begrijpen. Voor kinderen is het woord ‘waarom’ een van de toverstafjes om de wereld te ordenen. Hoe groter de omgeving, hoe meer waarom. Je moet daartoe kunnen praten en daarom doen de meeste kinderen daar erg hun best voor. Zonder taal is veel onbegrijpelijk. Mijn kat heeft veel verschillende typen miauwtjes tot zijn beschikking, maar meestal is het “brokjes en gauw een beetje” en “deur open en gauw een beetje.” Hij vraagt mij nooit naar de toestand in de wereld of wat de huidige filosofie vindt van de trancedentale fenomenologie van Husserl. Daar ben ik hem zeer dankbaar voor.

Wij hebben een zeer ingewikkeld brein dat het mogelijk maakt om een poging te wagen tot het begrijpen van allerlei dingen. Daartoe hebben talen de vragende vorm ontwikkeld. Dat doen talen op hun eigen wijze, soms heel anders dan het Nederlands, maar ik kan me niet voorstellen dat er een taal bestaat waarin je niet kunt vragen. In het Nederlands gebruiken we vaak een w-woord: waar, waarom, wat, wie, welke et cetera. Waarom dat zo is weet ik niet. Daar ga ik een andere keer over nadenken.

Na de vraag dient er een antwoord te komen. In het begin door de verzorgers, naderhand door ingehuurde leerkrachten en het geschreven woord. Als ik het woord ‘boeken’ gebruik, mag u verder uw eigen informatieverschaffers invullen. Iedereen heeft tegenwoordig zijn eigen tekstdragers, maar dat vind ik geen mooi woord. Ik bedoel natuurlijk ‘media’, hetgeen voor alle zekerheid nog steeds als meervoud moet worden opgevat.

Mijn ouders hadden het gezonde principe dat kinderen die vragen niet worden overgeslagen, als het tenminste om kennis ging, dus ik vroeg maar door. “Die jongen heeft een grammofoonnaald ingeslikt,” werd vaak over mij gezegd. Maar ik wilde alles weten. Ik kreeg al spoedig door dat niet alle volwassenen dit principe deelden en dat ze vaak grote onzin verkochten en daarom begon ik de diverse encyclopedieën in ons huis uit mijn hoofd te leren. Een kind begint als spons van kennis en daarna gaat hij er theorieën over bedenken. In de laatste klas van de lagere school was al bekend wie naar welk schooltype zou gaan. Van mijn klas gingen nog twee jongens naar het gymnasium en in plaats van te voetballen liepen wij tijdens het speelkwartier als imitatie van de surveillerende onderwijzers ook heen en weer op het schoolplein en hadden filosofischegesprekken van het soort “alles is onzeker en deze uitspraak dus ook.” Ja, ja, er bestaan vele manieren van uitsloverij. Mannetjes van elf!

In mijn herinnering begreep ik tussen mijn zeventiende en mijn vijfentwintigste alles. Als het tenminste te maken had met de omringende wereld. Twijfel was niet mijn sterkste kant. Misschien twijfelde ik aan veel dingen, maar dat durfde ik niet toe te geven. Twijfel was een zwaktebod en kon door anderen tot mijn nadeel gebruikt worden. Ik kon ook al mijn daden met verve verdedigen. Rationaliseren was nu juist wel een sterke kant van mij. Maar op gegeven moment gebeurde iets belangrijks: ik gaf eens toe dat ik iets niet juist gezien had. Het was bij een vrouw, geloof ik. In plaats dat ik werd neergesabeld, werd het beschouwd als een sympathiek trekje van mij. Het bekennen van mijn ongelijk bleek een totaal ander effect te hebben dan ik tevoren had gedacht.

Het heeft jaren geduurd dat het echt in mijn systeem was ingedaald en ik ben er nog steeds niet erg dol op. Maar het was een stap in de goede richting.

Sokrates schijnt eens gezegd te hebben, dat de enige wijsheid was te weten dat je niets weet. Maar hij heeft waarschijnlijk ook gezegd (we hebben het allemaal van Plato) dat onwetendheid de grootste zonde was die een mens kon begaan. Ik vind voor beide uitspraken wat te zeggen. Om het samen te voegen, zou je kunnen zeggen dat het streven naar wetendheid aan te bevelen is, maar dat je zult moeten toegeven dat al die wetendheid weinig voorstelt. Ik heb het nu niet over wetenschap, want dat is wat anders. Dat is alle wetendheid van mensen bij elkaar.

En dan hebben we natuurlijk over Karl Popper die vond dat je je eigen theorieën moest aanvallen. In het kort: “What Popper said was proper: if you think all swans are white, look for the black swan, then you’re really bright.” Ik citeer hier het refrein van een liedje dat ik geschreven heb.

Ik merk dat ik de begrippen ‘weten’ en ‘begrijpen’ wat door elkaar laat lopen. Dit moet wat duidelijker. Op het gymnasium hadden wij ‘Natuurkunde op corpusculaire basis’ van de heren Schweers en Van Vianen, die niet geheel toevallig leraren waren op onze school. Hun idee was dat natuurkunde goed te begrijpen was als je deed alsof alles bestond uit deeltjes, corpusculi in het Latijn. Van dat idee heb ik nog steeds veel plezier. Op gegeven moment dachten de leraren dat het boek gemoderniseerd moest worden met de relativiteitstheorie en de quantummechanica. Wij waren de proefkonijnen voor het nieuwe hoofdstuk, want ze begrepen dat uitleggen niet ieders zaak is. We kregen bijvoorbeeld de tweelingparadox. Dat komt er op neer dat als een van een tweeling met een onvoorstelbare rotgang de ruimte in wordt geschoten bij terugkomst jonger is dan zijn op aarde blijvende broer. Het werkt overigens ook bij meisjestweelingen. Dit heb ik dus helemaal goed kunnen uitrekenen dat dat echt zo is. Heel knap van mij. Maar ik begreep en begrijp er nog steeds geen ene fluit van. Ik weet dat het zo is, maar begrijp het niet.

Het vervelende is dat het geldt voor heel veel dingen in het leven. Neem nou bijvoorbeeld liefdesrelaties. Ik heb er heel wat gehad in mijn leven, dus ik zou er wel verstand van moeten hebben. (Cynici zouden zeggen dat het aantal juist op het tegendeel wijst.) En ik heb Dick Swaab gelezen, dus ik weet dat het hormoon oxytocine allerlei positieve sociale reacties veroorzaakt. (Alcohol heeft dezelfde effecten.) Leuk om te weten, maar ik heb nooit begrepen dat mensen van mij houden. Ik neem het aan, maar begrijpen doe ik het niet. Als ik van iemand hou, begrijp ik dat wel. Niet dat het behalve in poëzie in woorden uit te drukken is, maar er is een duidelijk snapgevoel. Waarschijnijk is het een illusie, maar wel een aangename. Soms heb ik zelfs het gevoel dat ik mezelf begrijp en dat is zeker een illusie. Een systeem dat zichzelf begrijpt, lijkt mij onmogelijk.

De bedoeling van wetenschap is dat er een stelling wordt geformuleerd, waarna er onderzocht wordt of die klopt. Er wordt naar feiten gezocht die de stelling onderbouwen of juist naar feiten die de stelling onderuit halen. Die feiten moeten niet alleen door de onderzoeker worden geconstateerd, maar ook door anderen. Als ik tijdens mijn onderzoek naar zwanen mijn roze bril opzet, zal ik denken dat alle zwanen roze zijn, maar dat zal dan worden tegengesproken door collega’s met normale glazen. In de wetenschap wordt naar objectieve waarheid gezocht en zelfs daar kan de waarheid tijdelijk zijn. Dat kan veel tijd kosten, maar in principe is het simpel.

In het daagse leven ligt het veel ingewikkelder. “Gezond verstand is het best verdeelde goed ter wereld. Iedereen meent er ruimschoots voldoende van te hebben,” zei René Descartes en daarmee legt hij precies uit waarom het vaak zo’n zooitje in de wereld is. Nog een citaat, ditmaal van François de la Rochefoucauld: “Wij beschouwen slechts hen als mensen met gezond verstand, die onze mening zijn toegedaan.” Nu hoort u het ook eens van een ander. Die Fransen zijn toch minder gek dan we dachten.

Wij interpreteren voortdurend onze omgeving. Als ik vanuit de trein in een weiland een grote reigerachtige vogel zie die wit is, luidt mijn conclusie: grote zilverreiger. Dat beschouw ik dan als een feit en u zult het van mij moeten aannemen, als u mij tenminste vertrouwt. Maar als ik uit diezelfde trein kijkend een auto zou zien die rood is en glimt en zou concluderen dat het hier een Mercedes 220 D uit 1978 betreft, dan moet u mij ten zeerste wantrouwen, want ik beschik over geen enkele kennis op dit gebied. Ik zou bluffen. Maar als de onbekende man tegenover ons dat zou zeggen, nemen we dat misschien wel aan. Ook de interpretator wordt geïnterpreteerd.

Hoewel ik alles zou willen weten en begrijpen, weet ik heus wel dat dat onbegonnen werk is. Van de meeste dingen weet en begrijp ik geen donder. En van een heleboel dingen is het onbelangrijk om te weten waarom. Als ik een straat oversteek, doe ik dat op mijn ervaring en tot nu toe zijn daar geen ongelukken bij gebeurd. Als ik achter een drumstel ga zitten, kan ik gewoon gaan spelen en er komt iets leuks uit. Gelukkig ben ik niet de enige die dat vindt. Maar ik begrijp totaal niet wat ik doe. Ik doe maar wat. Als ik zou willen begrijpen wat ik doe, zou een onsamenhangend geroffel het resultaat zijn. Dat komt natuurlijk omdat ik geen opleiding in dezen gehad heb. Misschien begrijpt een conservatoriumpersoon wel wat hij doet.

Het moeilijkste is om een ander mens te begrijpen. Waarom doet een ander iets dat ikzelf nooit zou

doen? Bungeejumpen, het casino, investeren in aandelen, India bezoeken, ik noem maar wat. En die ander begrijpt natuurlijk niet waarom ik deze acties gaarne wil vermijden. En dan probeer ik te denken dat die ander daar niets aan kan doen, omdat hij natuurlijk ook anders is dan ik. En daar wil ik dan begrip voor opbrengen, want op zichzelf zijn deze liefhebberijen onschuldig. En als diegene, de ander dus, de moeite neemt om het uit te leggen waarom die dingen voor hem zo belangrijk zijn, kan ik nog zonder risico een beetje mee genieten.

Er is helaas een ding dat ik niet kan begrijpen en er zelfs geen begrip voor wil opbrengen: slechtheid. Domheid begrijp ik ook niet, maar ik accepteer het. Slechtheid, dus dat je willens en wetens een ander in het ongeluk wil storten, dat gaat mijn snapvermogen te boven. Nu heb ik onlangs een oude (2009) documentaire gezien van Michael Moore, “Capitalism, a love story,” en voor het eerst sinds tijden werd ik weer ouderwets boos. Zulke slechte mensen bestaan toch niet, die WallStreeters. Ja, ze bestaan echt en ze zijn slecht. Uit principe, vrees ik, want zo zul je toch niet geboren worden. Zoekt u zelf maar op waar het over gaat, want dit uitleggen is slecht voor mijn gezondheid. Volgens mijn vriend W. is slechtheid het bijproduct van grenzeloze inhaligheid en daar zit wat in.

Ik begijp iets van roofdieren, ik weet het verschil tussen honden en katten, bijvoorbeeld. Ik ga met hen op een andere manier om. Van kunstenaars weet ik behoorlijk veel. Maar ik weet niets van mijn eigen kat, niets van kunst, niet waarom een persoon een toevallige voorbijganger van de fiets slaat, waarom iemand de baas van iemand anders wil zijn en waarom iemand van me houdt.

Ik wil niet alles begrijpen. Er zijn grenzen. De slechtheid van een gedeelte van de wereld ligt buiten mijn bevattingsvermogen. Maar mijn eigen daagse wereld valt wel mee.

 

 

 

Rubriek(en): De MensTags: , , ,

Nog geen reactie, laat uw stem beneden horen!


Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Reactie *
Name *
Email *
Website

Let wel!

Natuurlijk kunt u op dit artikel reageren. Helaas kijken wij eerst of uw reactie voldoet aan onze eigenzinnige maatstaven voor stijl en inhoud. Wij schuwen de kritiek niet, mits goed geformuleerd en onderbouwd. Ook sluiten wij een weerwoord niet uit.

Alvast bedankt.